korTom

Vuurzee

Donker is wat overblijft als het licht uitgaat. Alsof er geen donker genoeg is, hangen er altijd wel verstrengingen in de lucht. Liggen we dichter bij een zwart gat dan gedacht. En stikken we langzaam door een teveel aan stikstof in onze Vlaamse luchten.

Om toch wat licht te brengen, brengen we kerst in onze huizen. Met groen, met flikkerende lampjes en cadeaus. Meestal brengt het zetten van de boom hier wat problemen met zich mee. Volgens haar staat die altijd nog een beetje scheef. Waarop ik altijd zeg dat er weinig echt correct recht in de natuur te vinden is. Nadien worstelen we beiden met de lichtkransen die zich opnieuw in de knoop hebben gedraaid. In de moeilijkste jaren gaat de boom zelfs tegen de grond, samen met ons humeur. Niets van dit alles deze keer. Oké, de boom ging, nog netjes in zijn netje weliswaar, één keer tegen de grond en buigzaam als riet ging ik met hem mee. Maar ons humeur bleef fier rechtop.

De avond daarvoor had ik, rond een buitenhaard met twee vrienden, de keuze gemaakt om hoopvol te zijn. Vroeger dacht ik bij elk vers houtblok aan de uitstoot ervan en de geurhinder. Deze keer zag ik het plezier van het samenzijn. Ik voelde de stralingswarmte en zag het licht in de duisternis.

Meer dan ooit zijn het donkere dagen. Maar het licht zien is een keuze die ik maakte aan de haard. Soms is het voldoende dat iemand een lucifer aanstrijkt. Om vervolgens de boel in lichterlaaie te zetten. 2021 wordt een vuurzee.

Kamer

Ze brengt veel tijd door in haar kamer. Om haar baby’s te verzorgen zoals jonge moeders doen. Om schooltje te spelen met haar knuffels en poppen. Ze leest er ook voor. Dan staan en liggen de wezens van pluche en plastiek in een halve kring. En zij zit het vertelmoment voor. Met een boek in haar hand op het rieten stoeltje waar ik als kleine kerel al mijn broeken op versleet. Dan ontstaan er verhalen waarvan ze de letters nog niet kent. Ze plukt gewoon haar zinnen uit de prenten. Een makkie wanneer er voldoende verbeelding tussen de oren knettert. Als ik sta te luistervinken aan de deur, klopt mijn vaderhart tien keer sneller. Tot het verhaal ophoudt en ze klaagt van: ‘Papaaaaaah, afluisteren is niet beleefd.’ Dan slik ik mijn vreugde in en daal de trap af.
Schrijven doet ze er ook. Op haar rieten stoel, met haar hand die nog onzeker een balpen omklemt. Ik stel me voor hoe de letters kraken en piepen wanneer ze aan het papier worden toevertrouwd. Soms snelt ze de trap af en duwt een papiertje in mijn handen. ‘Heb ik een woord geschreven?’ wil ze dan weten. Dan begin ik elk woord traag te verklanken, met een vinger langs de letters.
Onlangs gebeurde het. Tergend langzaam las ik bufkun. Omdat het zo lekker klonk herhaalde ik het. Ze proestte het uit en ging er haar broer bijhalen. Haar broer deed net hetzelfde als ik. En wanneer hij bufkun uit zijn mond liet rollen, barstten ze samen in lachen uit om haar eerste, echte, eigen woord.
Sinds haar bufkun ondernam ze meerdere pogingen om iets straffers te bedenken. Maar geen enkel vers woord haalt het van haar eerste. Het is een monument dat ze uit toeval en inkt optrok. Het staat als een huis en doet mijn vaderhart zingen. Van lang zal ze lezen, schrijven en nog zoveel meer in de kamers van haar hoofd.

Murenfluisteraar

Gisteren zat ik op de bus. Een oudere dame schommelde door het gangpad. Ze zette zich met moeite op het vrije plekje naast mij. Ik lachte naar haar. Zij vroeg me op de man af wat ik deed in het leven. Ik schrok van haar directheid.
Ze moet mijn aarzeling gezien hebben. ‘Wat doe je van job?’ verduidelijkte ze. Ik ademde een keer diep in. Toen heb ik haar gezegd waar het op stond: ‘Ik ben murenfluisteraar.’ Ze zette grote ogen op.
‘Kijk,’ verduidelijkte ik op mijn beurt. ‘Je hebt paardenfluisteraars en hondenfluisteraars. En ik fluister tegen muren.’ Ze kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Zo gek is dat niet, mevrouw. In een bepaald deel van Jeruzalem is dat dagelijkse kost. En ik word er zelfs voor betaald.’ Ik liet een vette knipoog op haar los. Zij schudde haar hoofd. Ik begreep dat het moment gekomen was om het hard te spelen. Ik nam mijn portefeuille en haalde mijn lerarenkaart boven.
Ze lachte toen ze het eindelijk begreep en vouwde haar handen boven haar sacoche. ‘Meneer is schoolmeester,’ zei ze toch vooral tegen zichzelf. Ze sprak zo stil dat het haast fluisteren was.